whatsapp
 

 

ZenActueel:
Iedere dag inspiratie voor een zenvol leven




Zen.nl, Zen, meditatie, leren mediteren, aandacht, verwondering, Herman de Dijn, rituelen, rituelen waarom we niet zonder kunnen, emotie, bewustzijn, kennis, Descartes, Freud, filosofie, aandachtsmachines, gelukservaring, zoektocht, ontvankelijkheid, religie, liefde



Aandacht en verwondering (2)



Herman de Dijn / KU Leuven / 23 feb. 2023

Herman De Dijn is emeritus hoogleraar en publiceerde internationaal en in het Nederlands veel boeken en artikelen over Spinoza en Hume. Ook publiceerde hij talrijke cultuurfilosofische essays over de postmoderne maatschappij. In 2018 verscheen de 1e druk van zijn boek Rituelen waarom we niet zonder kunnen. Onlangs verscheen hiervan de 5e druk. Tijdens de komende themadag van Zen.nl op zondag 19 maart over Rituelen (aanmelden nog mogelijk) beantwoordt De Dijn 12 vragen gesteld door Rients Ritskes over het nut en de noodzaak van rituelen in deze postmoderne tijd. Behalve rituelen staat een ander thema heel centraal in de filosofie van De Dijn, namelijk aandacht. Lang voordat mindfulness en meditatie populair waren schreef hij er in 2002 al een gedegen essay over. Hierin bekeek hij aandacht vanuit de Westerse filosofie. Dit essay zullen wij met toestemming in twee delen herplaatsen in ZenActueel. Eerder verscheen dit essay in Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift 19 (2002), nr. 74, p. 6-11. Hieronder kun je het tweede deel lezen.

Klik hier om deel 1 te lezen.

Het mysterie
Het is mogelijk achteraf te beseffen dat men met het goddelijke, het onproblematische mysterie, in aanraking is gekomen. Zo kunnen we vermoeden dat het er altijd is, wachtend op een moment van ontvankelijke aandacht om ons te kunnen treffen. Het mysterie, het goddelijke toont zich in de incarnaties van het gelaat, van de bloemknop, maar ook van het samenzijn, van het huppelende kind, van het huis, van de lamp (voorbeelden van Van Deyssel). Zonder de incarnaties geen mysterie; toch valt het mysterie niet zonder meer samen met één of een welbepaalde verzameling van incarnaties. Niettemin kan het mysterie voor iemand zo nauw verbonden zijn met een bepaalde incarnatie dat het teloorgaan daarvan een soort zinsverduistering meebrengt. Even verbijsterend is het geconfronteerd te worden met het fenomeen dat iets dat ons diep heeft aangesproken nietszeggend of zelfs afstotend wordt. Er bestaat een rouw om de ongevoeligheid voor iets dat vroeger zo veelbetekenend was.

Gelukservaring
De conditio humana wordt verregaand bepaald door de peripetieën van de zoektocht naar, het (momentaan of tijdelijk) vinden van, het verlies van, het lijden aan het zoeken en aan het verlies van incarnaties van het mysterie die het individu persoonlijk aanbelangen en raken. Zoals Van Deyssel laat zien heeft elke gelukservaring iets contemplatiefs, bestaat ze in een soort gelukzalig verwijlen bij. In de realiteit gaat het altijd om een onderbreking van de afwezigheid van het mysterie waarin dit even zichtbaar wordt, meer zijdelings dan rechtstreeks, meer in een vermoeden dan in een vol schouwen. De peripetieën rondom het geluk zijn echter dikwijls zo ondraaglijk dat het idee weleens opduikt of de conditie van al dat lijden, dat niet in proportie lijkt te staan tot het vinden, niet beter zou worden afgeschaft.
Waarom inderdaad ons lot zo laten bepalen door de grillige beschikkingen van het mysterie? Waarom de aandacht niet een handje helpen in haar streving om een boeiende realiteit in het vizier te hebben en te houden? Of waarom, beter nog, de menselijke natuur niet zodanig veranderen dat we ongevoelig worden voor geluk en tragiek? Mensen vervloeken het lot dat hen doet rouwen, maar willen zij echt een leven waarin rouw niet meer bestaat, geen betekenis meer heeft en waarin dus ook het moment van vinden, van lukken niet meer zal bestaan?

De aandacht en haar object
Het is niet verwonderlijk dat de aandacht en haar object, het mysterie, doelwit worden van pogingen tot bemeestering. Het verlangen naar het mysterie is zo groot dat dit haast vanzelfsprekend is. Het heropduiken van een herinnering kan resulteren in een ervaring van grote intensiteit. Dit kan leiden tot een georchestreerde “recherche du temps perdu”. Wie nam nooit deel aan de pogingen van een groepje oud-bekenden om het verleden terug naar de oppervlakte te dwingen via wederzijdse stimuli tot herinnering? Ook al komen op die manier lang vervlogen gebeurtenissen weer naar boven, toch is het geforceerde en georchestreerde van dergelijke herinneringssessies niet echt bevredigend. Het is alsof het Mysterie zich niet graag laat dwingen. ‘Iets’ vraagt onze aandacht, maar reveleert zich liever op eigen initiatief en op zijn voorwaarden.

De zoektocht
De zoektocht naar het mysterie kan ook de vorm aannemen van de paranoïa (zoals in Thomas Pynchons The Crying of Lot 49). Overal worden tekens gevonden die wijzen op een min of meer nakende openbaring die altijd maar meer bevestiging krijgt naargelang de zoektocht heviger wordt. Op een averechtse manier maakt de paranoïa duidelijk dat contact met het mysterie tegelijk een soort uitverkiezing betekent van degene die de openbaring ontvangt. Het verlangen naar uitverkiezing kan zo groot zijn dat het individu overal tekens en signalen meent te herkennen die het moeten leiden naar de openbaring van een werkelijkheid waarin het een centrale rol is toebedeeld.
Aandachtsmachines die ons gegarandeerd interessante ervaringen opleveren, zoals herinneringssessies of ‘geestverruimende’ middelen, lijken niet echt interessant: het contact dat ze bewerken voelt aan als surrogaat. Zelfs de Verschrikkelijke Hulk maakt de juiste keuze wanneer hij door de Grote Computer voor de optie wordt gesteld: ofwel in de illusie van een (artificieel geproduceerde) paradijstoestand te leven, ofwel naar de aardse realiteit met haar miserie terug te keren. Deze laatste biedt tenminste de kans met de werkelijkheid in contact te komen, ook al is het een werkelijkheid waarin vrienden doodgaan of alledaagsheid heerst. Stripverhalen bevatten soms diepe boodschappen.

Ontvankelijkheid
Via de ontvankelijkheid van de aandacht delen wij soms (even) in de gave van het goddelijke, krijgen we contact met de ware werkelijkheid die verschijnt in het mysterie. Het is zelfs niet onmogelijk op zo’n wijze naar de conditio humana te kijken, ook naar de kwetsbaarheid, mislukkingen en tragiek die menselijk leven kenmerken, dat een soort verzoening optreedt met het menselijk lot. De contemplatieve aandacht voor het schouwspel van het “menselijke al te menselijke” laat ons even delen in de glorie van de Olympiërs, niet in een soort hybris, maar in een soort vertedering. Dit veronderstelt echter dat we zelf niet al te direct betrokken zijn in de (troebele) relaties en (soms erge) gebeurtenissen, dat we in de gezegende positie van een betrokken buitenstaander verkeren die tegelijk bekwaam is tot de juiste aandacht. Mallarmé zou gezegd hebben dat alles in de wereld wat gebeurt, bestaat om literatuur te kunnen opleveren, d.w.z. object te worden van een soort contemplatie.

Aandachtmachines
Blijkbaar bestaan er toch aandachtsmachines die zo gesofisticeerd zijn dat ze de aandacht faciliteren zonder te forceren of te manipuleren. Contemplatieve aandacht blijkt geconditioneerd te zijn door een paradoxale combinatie van afstandelijkheid én betrokkenheid (denk aan het als vreemd – maar niet vervreemd – verschijnen van het meest vertrouwde, waardoor het oneindig dierbaar wordt). Tegelijk is die aandacht, zoals Van Deyssel regelmatig opmerkt, onverenigbaar met manipulatie, reflexiviteit, zelfbewust pogen het moment van revelatie vast te houden, te koesteren, herop te wekken. De aandacht houdt verband met een soort ‘framing’ of ‘kadering’ waardoor het vertrouwde op een nieuwe manier, of als nieuw verschijnt. De kunst (een bepaald soort kunst?) kan men zien als zijn ontstaan vindend in een contemplatieve aandacht die zelf creatie wordt. Ze slaagt erin een aandachtsmachine te creëren die, via een soort ‘framing’ van gegevens en bij voldoende ontvankelijkheid, in staat is telkens opnieuw het (een) mysterie te laten herleven ook voor degenen die de oorspronkelijke ervaring niet kennen. De kunst heeft niet alleen aandacht voor het mooie, maar ook voor het lelijke en het tragische. Door de ‘framing’ ontstaat een afstand die toch geen afstandelijkheid is, maar een soort verzoening toelaat.

Religie
Er lijken dus wel degelijk aandachtsmachines te bestaan die op een geëigende, niet-instrumentele wijze ruimte creëren voor de aandacht. Dit is een welbekend fenomeen, bijvoorbeeld ook in de religie, waar bepaalde gebruiken of riten (van meditatie of ‘aanbidding’) een dergelijke functie vervullen. Zij vragen een terugtrekking uit de alledaagse beslommeringen waarbij ruimte zou moeten ontstaan voor het contact met het mysterie. Opmerkelijk is dat die ruimte zelf doorgaans weer gevuld wordt, niet door aandacht, maar door allerlei muizenissen. We worden, zoals T.S. Eliot het uitdrukt, “distracted from distraction by distraction” (T.S. Eliot, Four Quartets, Burnt Norton III). Het is die tweede verstrooidheid die ons helpt (zonder garantie) open te staan voor het gebeuren. Het (monastieke?) ideaal zou zijn dat ook de eerste verstrooidheid, het leven van alledag, reeds zo’n ruimte zou zijn.

Meditiatie als aandachtsmachine
De exercises spirituelles of meditaties zijn aandachtsmachines die, zoals het bekijken van het kunstwerk, de juiste aandacht uitlokken zonder haar te dwingen. Maar opdat ze dit zouden kunnen doen, moet het gebruik van die machines als het ware zonder bedoeling gebeuren, d.w.z. een doel op zichzelf worden. Of, misschien beter gezegd, het gebruik ervan moet zodanig zijn dat men tevreden is met de oefening zelf, het ‘zitten’ zelf, of iets ons tegemoet komt of niet. Het spreekt vanzelf dat in een context waarin de Cartesiaanse illusie van de wil als zichzelf bewegende instantie en van de aandacht als bemeesterbaar contact domineert, waarin het idee heerst dat alles van ons afhangt als we “er maar echt voor gaan”, – dat in zo’n context dergelijke oefeningen (religieuze of andere) alleen maar als puur tijdverlies kunnen verschijnen. Hoogstens kunnen ze voor een tijdje overleven onder de vorm van ‘ontspanning’ of therapie.

Volle aandacht
Aandacht voor de problematiek van de aandacht, voor het feit dat de volle aandacht of contemplatie niet ‘van deze wereld’ is, vindt men sinds lang in de literatuur. Niet zelden met groot succes wordt deze thematiek ontwikkeld; en dat op een wijze die paradoxaal genoeg laat zien dat zien, contact niet echt (volgehouden) mogelijk is, maar slechts tangentieel optreedt of in de vorm van herinnering en rouw.

Tekort aan aandacht
Een recente, korte roman The Body Artist (Scribner Paperback Fiction, 2001) van Don DeLillo vangt aan met de beschrijving van een (het laatste) ontbijt samen van een vrouw en een man. De beschrijving getuigt van een verbluffende aandacht voor de peripetieën van de aandacht, het opduiken of de afwezigheid ervan, de decalages tussen de perceptie van het gebeuren en het doordringen ervan. Aandacht ook voor de mogelijkheidsvoorwaarden (tijdsbewustzijn) en tegelijk de limieten van de aandacht. Wat de aandacht voor het andere (en dus ook voor zichzelf, voor wie men is) mogelijk maakt, is tegelijk datgene wat haar haast onmogelijk maakt: de tijd, de beweging, de verandering. Het onvermogen tot aandacht (tot contact) tussen de vrouw en de man aan de ontbijttafel is het symptoom van een dieper onvermogen dat niet wijst op een schuldig tekort, maar op een soort oer-tekort. Het is immers niet voldoende bewust te worden van het tekort aan aandacht om het te kunnen remediëren. Als we het echt bewustworden, is het tegelijk te laat om nog iets te herstellen en toch kunnen we ons niet niet schuldig voelen. (Hetzelfde geldt ten aanzien van ons eigen leven, zoals Tolstoy laat zien in De dood van Ivan Illich. In zekere zin is niets voor ons belangrijker dan de waarheid dat we er eens niet meer zullen zijn. We weten dat allemaal, maar het lijkt slechts door te dringen als het te laat is. Eigenlijk zouden we moeten kunnen leven zoals de ter dood veroordeelde of terminaal zieke die tot aanvaarding van hun dood zijn gekomen.)

Liefde
Liefde is, zo suggereert DeLillo, het lijden aan dat onvermogen tot volle aandacht; iets wat men vooral beseft op het ogenblik dat elk contact is uitgesloten zoals bij de dood van de geliefde. Pas na het definitieve verdwijnen uit de aandacht, lijkt de vereiste maat van de aandacht duidelijk. “You don’t know how to love the ones you love until they disappear abruptly. Then you understand how thinly distanced from their suffering, how sparing of self you often were, only rarely unguarded of heart, working your network of give and take.” Zou het verwonderlijk zijn dat dit soort bewustwording de ondergang van het eigen zelf meebrengt? “Why shouldn’t the death of a person you love bring you into lurid ruin?” (p. 116) Als dit toch niet gebeurt, heeft dit niet zozeer te maken met de autonomie van de wil, of de wil tot zelfbehoud, maar met de beweging van de tijd die opnieuw de aandacht voor iets opeist, maar ons ook weer binnenvoert in de dagelijkse verstrooidheid (of de activistische drukte). En als we geluk hebben, wordt de jacht van de verlangens en de gedachten tussendoor even stopgezet in de broze verschijning van het ‘goddelijke’ dat ons echter noodzakelijk ontglipt en dat we in zijn broosheid nooit afdoende kunnen beschermen. Gelukkig degenen die nog over aandachtsmachines beschikken om op de juiste wijze met dit onvermijdelijke falen om te gaan.

Tijdens de komende themadag van Zen.nl op zondag 19 maart over Rituelen beantwoordt De Dijn 12 vragen gesteld door Rients Ritskes over het nut en de noodzaak van rituelen in deze postmoderne tijd. Ook gaan ze dan in op het idee ‘aandachtsmachines’.