whatsapp
 

 

ZenActueel:
Iedere dag inspiratie voor een zenvol leven




Zen.nl, Zen, meditatie, leren mediteren, Rients Ritskes, koanboek, Nietzsche, filosofie, godsdienst, waarheid, overleven, werkelijkheid, causaliteit, oorzaak en gevolg, beeld, Plato, driften, Darwin, doel


Oorzaak en gevolg volgens Nietzsche



Joris Kwint, Zen.nl Nijmegen

Voor mijn filosofiestudie aan de Radboud universiteit moest ik een paper schrijven over De vrolijke wetenschap van Nietzsche. Ik vroeg Rients (mijn zenleraar op de dinsdagavond in Nijmegen) of hij een suggestie had op welke van de 383 aforismen uit dit boek ik me zou gaan richten. Zijn suggestie was om de aforismen 111 en 112 te vergelijken, omdat daarin logica en de relatie tussen oorzaak en gevolg centraal staan en één van de koans uit zijn nieuwe koanboek daarover gaat.

Inleiding
Waar een wil is, is een Duitse filosoof. Friedrich Nietzsche was een van oorsprong geleerd classicus en filoloog, maar werd bij het grote publiek onder andere bekend als de filosoof van de wil. De almacht van de wil stond namelijk in het middelpunt van zowel zijn metafysica als zijn ethiek (of moraalkritiek). Dit in tegenstelling tot zijn voorganger Arthur Schopenhauer, die enkel de wil betrok tot de metafysica. Naast filosoof van de wil, stond Nietzsche ook bekend om zijn felle kritiek op godsdienst(1). Deze kritiek op godsdienst komt het meest tot uiting in zijn publicatie De vrolijke wetenschap uit 1882. Hierin stelt Nietzsche dat God dood is, en sterker nog: dat de mens Hem heeft vermoord.

In dit artikel zullen aforisme 111 (herkomst van het logische) en aforisme 112 (oorzaak en gevolg) uit De vrolijke wetenschap behandeld worden. Allereerst zullen beide aforismen geanalyseerd, geïnterpreteerd en uitgelegd worden aan de hand van een vraagstelling. Vervolgens zullen beide aforismen binnen de algemene context van Nietzsches filosofie geplaatst worden. Tot slot zullen beide aforismen tot elkaar worden verhouden. Het is mogelijk nuttig om aforisme 111 en aforisme 112 tot elkaar te verhouden omdat beide aforismen het thema waarheid bij Nietzsche als onderwerp hebben. Door Nietzsches kritiek op beide concepten uiteen te zetten en tot elkaar te verhouden, kan zijn opvatting over het thema waarheid verdiept worden.

Aforisme 111: Waar komt het logisch denken vandaan?
Aforisme 111 behelst de herkomst van het logische volgens Nietzsche(2). Volgens Nietzsche is de logica ontstaan vanuit de onlogica ‘’waarvan het rijk oorspronkelijk enorm moet zijn geweest’’. Nietzsche lijkt hiermee een (prehistorische) terugblik te werpen door te verwijzen naar een rijk van wezens van voor de mensheid. Duidelijk is in ieder geval dat de mens de logica heeft omdat deze het creëerde vanuit de onlogica, met als doel - of in ieder geval als gevolg - betere overlevingskansen.

Ten slotte stelt Nietzsche dat dit gehele ‘’verloop van logische gedachten en conclusies’’ beantwoordt aan een ‘’strijd van driften’’, ofwel ‘’de uitkomst van die strijd’’ lijkt te zijn. Door de introductie van ‘’driften’’, waardeert Nietzsche de logica mijns inziens als een manier van omgaan met een zeer primaire en basale menselijk ingeving.

Samenvattend hebben volgens Nietzsche we de logica uit noodzaak om te overleven, de logica lijkt voor Nietzsche in eerste aanleg een manier om te overleven. Hierbij is het fundament voor die logica gelegd toen ook de ‘’overheersende neiging’’ opkwam. Daarnaast waardeert Nietzsche de logica als iets wat niets met de werkelijkheid te maken heeft. Verder is de logica zelf volkomen onlogisch omdat het het gelijkende als gelijk behandelt, terwijl er niets gelijks op zichzelf bestaat.

Aforisme 112: Bestaan oorzaak en gevolg wel?
Aforisme 112 behelst de opvatting van Nietzsche over oorzaak en gevolg (of causaliteit)(3). In vergelijking met ‘’vroegere stadia van kennis en wetenschap’’ zijn wij mensen nu beter in staat om de wereld te beschrijven. Maar uitleggen of verklaren doen we niet beter dan de vroegere naïeve mens altijd al deed. We hebben door de tijd heen een ‘’veelvuldig na-elkaar ontdekt’’, en daarmee hebben we ‘’het beeld van het worden vervolmaakt, maar zijn niet boven het beeld of achter het beeld uitgekomen.’’

Het beeld staat centraal in dit aforisme, en Nietzsche kent aan het beeld rekenmiddelen toe voor de vorming ervan zoals ‘’lijnen, vlakken, lichamen, atomen, deelbare tijden, deelbare ruimtes’’. Doordat Nietzsche zegt dat het wel ‘’ons beeld’’ is, is het mijns inziens mogelijk te vergelijken met een menselijke ‘bril’ waardoor wij kijken naar de wereld. Die bril of ‘’ons beeld’’ lijkt volgens Nietzsche rijker en beter te zijn geworden omdat de wetenschappen de wereld door de tijd heen meer hebben beschreven. Maar het punt dat Nietzsche wil maken, is dat het beeld het bewijs is dat er überhaupt geen verklaring gegeven kan worden door de mens.

Oorzaak en gevolg bestaat voor Nietzsche waarschijnlijk nooit als tweetal: ‘’in werkelijkheid hebben we een continuüm vóór ons waaruit we een paar stukken isoleren’’. We geloven dat gevolgen van oorzaken zich abrupt onderscheiden, maar niets is minder waar. Want juist het enige wat we kunnen zien als mensen is de abruptheid, lijkt Nietzsche te stellen. Zo doen er zich in zo’n seconde van abruptheid ‘’een oneindige hoeveelheid gebeurtenissen’’ aan ons voor, die ons echter juist ontgaan. Deze niet te bevatten oneindigheid is waarschijnlijk wat Nietzsche als eigenschap toevoegt aan het ‘’continuüm’’. Tot slot laat Nietzsche zien wat een intellect voor hem is. Dit is iemand die het vermogen zou hebben oorzaak en gevolg te zien als een continuüm, de ‘’stroom van het gebeuren’’ zou inzien en daarmee oorzaak en gevolg verwerpen.

Samenvattend bestaat oorzaak en gevolg niet voor Nietzsche, omdat we altijd te maken hebben met een continuüm dat voor ons ligt waaruit we geen causale relatie kunnen opmaken. Daarnaast hebben we altijd te maken met ‘’ons beeld’’ waardoor we de wereld niet kunnen verklaren, maar louter beschrijven.

Waarheid bij Nietzsche
Zowel Aforisme 111 (herkomst van het logische) als aforisme 112 (oorzaak en gevolg) hebben het thema waarheid als onderwerp van Nietzsches filosofie, en zijn onder andere hierom met elkaar verbonden. Nietzsche breekt in zijn filosofie met dit traditionele waarheidsbegrip van Plato, die zijn oorsprong vindt in de ideeënleer. Dit waarheidsbegrip klopt niet volgens hem, want er is immers maar één wereld en die wereld is veranderlijk en levendig. Er is geen wereld daarachter die ordelijk en conceptueel is. Een onveranderlijk concept (idee) achter het handelen plaatsen en vervolgens boven het handelen, zoals Plato doet, is onjuist volgens Nietzsche. Ook breekt Nietzsche met rationalisten zoals Kant en Descartes: naast dat hij betwist dat de rede tegenover de werkelijkheid (de buitenwereld) staat, betwist hij ook dat de rede de heerschappij heeft(4).

Dit laatste punt van Nietzsches filosofie komt terug wanneer hij in aforisme 111 (herkomst van het logische) stelt dat ‘’het verloop van logische gedachten en conclusies in onze huidige hersenen beantwoordt aan een proces en strijd van driften’’. Logisch denken als redelijke activiteit, is aldus een ‘’uitkomst van die strijd’’ van driften. Daarmee zegt hij dat niet de rede, maar ‘’driften’’ of ‘’oeroude mechanismen’’ voorafgaan aan de rede en de heerschappij hebben over de rede.

Voortbordurend op de ‘driften’ lijkt hij al in aforisme 1 uit De vrolijke wetenschap geïnspireerd te zijn door de evolutie ideeën van Darwin. Hij stelt namelijk dat de mens enkel bezig is om de menselijke soort in stand te houden, terwijl deze gedreven wordt door het onoverwinnelijke instinct dat dit doel ingeeft. Daarbij is zelfs de schadelijkste mens nuttig voor de mensheid. Dit omwille van het nut van zijn ‘driften’, die ervoor zorgen dat de mens niet afzwakt of bederft. De driften, waaronder ook de drift van de instandhouding van de soort, lijken voor Nietzsche als drijfveren of prikkels te werken binnen de economie van de instandhouding van de soort. In die economie lijkt daarbij geen sprake van een objectieve waarheid voor Nietzsche. Alhoewel de mensen met genoeg gevoel voor waarheid om die waarheid zouden kunnen lachen, zich bewust van de komedie van het bestaan(5).

Bovendien is iets dat enkel een stelling of idee is, nog niets van waarheid voor Nietzsche: het moet eerst vlees en bloed zijn geworden. Een gedachte moet geleefd of belichaamd worden, dan pas is het een waarheid. Dit betekent bevrijding en onverantwoordelijkheid, men kan immers niets fout doen(6). Hij verwerpt hiermee de waarachtigheid van moraliteit.

Taal en waarheid in de twee aforismen
Terugkomend op zijn kritiek op het Platonisme, doet Nietzsches bewering in Aforisme 111 over ‘‘zelfde’’ en ‘’gelijke’’ denken aan zijn werk Waarheid en cultuur. Nietzsche gaf daarin kritiek op Plato’s waarheidsbegrip aan de hand van de krachteloze metafoor. In de metafoor maakt men gebruik van gelijkenissen tussen twee ‘zijnden’ of entiteiten, maar op deze wijze worden de verschillen onderdrukt en vergeten.

Nietzsche neemt het blad als voorbeeld: als je door een bos loopt en je veel bladeren ziet, zouden deze (in lijn met de ideeënleer) allemaal bijdragen aan het ware idee ‘blad’. Dit kan echter niet, want er bestaat immers niet zoiets als een ‘oervorm’ waar alle bladeren van zijn afgeleid. Als we alle verschillen van bladeren zijn vergeten, begint Plato te spreken over het ware idee van een blad. Maar voor Nietzsche is dit idee (of deze waarheid) niets meer dan een illusie(7). Het ‘’beschrijven’’ zoals in aforisme 112 legt bovendien meer de nadruk op taal en conventie dan ‘’verklaren’’ doet, en is hierom ook voor dit aforisme relevant.

Taal is voor Nietzsche niet een manier om erachter te komen hoe de wereld is: een afgesproken conventie om misleidingen met kwalijke gevolgen te voorkomen. We beschrijven beter, maar zouden met die talige beschrijving bijvoorbeeld nooit het raadselachtige X van de natuur kunnen achterhalen of verklaren. Van logica is er in de taal geen sprake, geen onderzoeker leidt iets van het wezen der dingen af(8). Kortom wordt er volgens Nietzsche door de mens niets verklaard, net zoals hij stelt in aforisme 112. Op de volgende pagina schrijft Nietzsche:

‘’Als redelijk wezen plaatst hij nu zijn handelen onder heerschappij van de abstracties: hij kan er niet meer tegen door de plotselinge indrukken, door de waarnemingen te worden meegesleurd, hij generaliseert al deze indrukken eerst tot minder kleurige, koelere begrippen om er het werktuig van zijn handel en wandel aan te koppelen. Alles wat de mens van het dier onderscheidt, hangt af van dit vermogen de waarneembare metaforen tot een schema te vervluchtigen, dus een beeld in een begrip te doen opgaan.’’(9)


Dit citaat lijkt in lijn te zijn met aforisme 111 (herkomst van het logische) omdat in beide teksten de distinctie tussen mens en dier wordt aangebracht. Die distinctie is in Waarheid en cultuur het vermogen om metaforen tot een schema te vervluchtigen is, en is in aforisme 111 het vermogen om te categoriseren en het gelijkende als gelijk te behandelen. Het wezen ziet de wereld in een vloeiende beweging, in tegenstelling tot de mens die niet scherp ziet.

Daarnaast lijkt dit citaat ook een gelijkenis te hebben met aforisme 112 (oorzaak en gevolg). Een echt ‘intellect’ zou inzien dat oorzaak en gevolg een continuüm zijn, en zou daarmee ook de ‘’stroom van het gebeuren’’ kunnen zien. In het citaat wordt een redelijk wezen, een niet-intellect in de zin van aforisme 112, volledig door de waarnemingen meegesleurd en generaliseert hierdoor al die indrukken tot een schema. In aforisme 112 zou dit wezen als niet-intellect, tevens niet de ‘’stroom van het gebeuren’’ zien en zou oorzaak en gevolg als ‘’willekeurig verdeeld’’ en ‘’verbrokkeld’’ zien.

De menselijke rede
Aforisme 111 en 112 zijn mijns inziens in één lijn te lezen. Beide aforismen zijn te zien als een bespreking van activiteiten afkomstig van de (menselijke) rede, waarbij in beide aforismen het thema waarheid centraal staat. De rede is een slaaf van de driften en heeft enkel het overleven als doel. De rede creëert zelf ideeën en neemt deze aan voor objectieve waarheid, waarbij het gebruik maakt van logica en causaliteit.

De rede probeert zoals in aforisme 111 staat bij iedere gelijkenis snel de ‘’conclusie van gelijkheid’’ te trekken, om vervolgens ‘’het gelijkende als gelijk te behandelen’’. In de wereld waarin het deze conclusie trekt, is echter ‘’op zichzelf niets gelijks’’. Aforisme 112 duidt op eenzelfde manier de wereld als een ‘continuüm’ waarin aan ons een oneindige hoeveelheid van gebeurtenissen ontgaan, in de abruptheid ervan.

Feitelijk schept de mens orde in een continue chaos die achter zijn waarneming schuilgaat, aan de hand van logica en causaliteit uit aforisme 111 en aforisme 112. Er is voor Nietzsche bovendien geen objectieve werkelijkheid voor de mens, en daarmee ook geen waarheid. We kunnen nooit achter de ‘’strijd van driften’’ in de vorm van ‘’oeroude mechanismen’’ uit aforisme 111 komen, of achter ‘’ons beeld’’ uit aforisme 112. Noch een ‘zelfde’, noch een ‘oorzaak en gevolg’ kan werkelijk worden opgemaakt uit de waarneming.

Ook is in beide aforisme sprake van een duidelijk construeren door de mens of zijn rede. In aforisme 111 construeert de mens ideeën of concepten door het gelijkende als gelijk te behandelen, en in aforisme 112 construeert de mens een relatie tussen twee concepten: oorzaak en gevolg. De mens construeert, omdat het waarschijnlijk ‘’de stroom van het gebeuren’’ uit aforisme 112 een halt toe wilt roepen. Het ziet ten gevolge hiervan echter nooit de wereld ‘’in vloeiende beweging’’, zoals staat in aforisme 111.

Bovendien zou naar mijn mening aforisme 112 zelfs gezien kunnen worden als een voortzetting van aforisme 111. Waar aforisme 111 over de herkomst van de logica de nadruk meer legt op ideeën (als gelijken) op zichzelf, legt aforisme 112 over oorzaak en gevolg meer de nadruk op de relatie tussen het idee oorzaak en het idee gevolg. Maar ook de verklaring, in de vorm van een oorzaak en gevolg relatie, is ten slotte gebaseerd op logica die niet correspondeert met de werkelijkheid. Hierom is naast het ‘gelijke’ of de categorie in aforisme 111, tevens de verklaring of causale relatie in aforisme 112 illusoir voor Nietzsche. De raadselachtige natuur blijft aldus onverklaard en onlogisch voor de mens.

Zenfilosofieweekend
Zenfilosofieweekend van 22 t/m 24 oktober over non-dualistische wijsheid in de praktijk. Voor meer informatie en aanmelding zie: Zenfilosofieweekend

Voetnoten
(1) Bertrand Russell, Geschiedenis van de westerse filosofie (Utrecht: Kosmos-Z&K uitgevers, 2006), 279-80.
(2) Voor aforisme 111, zie: Friedrich Nietzsche, De vrolijke wetenschap (Amsterdam: Boom uitgevers Amsterdam, 2020), 143-44.
(3) Voor aforisme 112, zie: Nietzsche, De vrolijke wetenschap, 144-45.
(4) Ype de Boer, "Metafysica: Nietzsche, waarheid en experiment," Metafysica (Hoorcollege, Radboud Universiteit, Nijmegen, Gelderland, 25 januari, 2021).
(5) Nietzsche, De vrolijke wetenschap, 41-42.
(6) Ype de Boer, "Metafysica: Nietzsche, waarheid en experiment," Metafysica (Hoorcollege, Radboud Universiteit Nijmegen, Nijmegen, Gelderland, 22 februari, 2021).
(7) Friedrich Nietzsche, Waarheid en cultuur (Amsterdam: Boom uitgevers Amsterdam, 2003), 113-14.
(8) Nietzsche, Waarheid en cultuur, 113.
(9) Nietzsche, Waarheid en cultuur, 115.