ZenActueel:
Iedere dag inspiratie voor een zenvol leven
Bereikte Marcel Proust de verlichting door eten van madeleinekoekje?
Henriette Broekema
In dit artikel wordt de beschrijving van ‘verlichting’ door Rients Ritskes vergeleken met de ‘verlichtingservaring’ van Proust. Een verlichtingservaring zou volgens Rients een grote invloed hebben op het doen en laten van ‘de verlichte’ en in ieder geval is dat bij Proust het geval. Hij besluit na ‘het eten van een koekje’ zijn leven te wijden aan wat voor hem het belangrijkste is, namelijk schrijven. Proust inspireert bijna 100 jaar na zijn overlijden nog steeds velen met zijn beroemde 3000 pagina’s tellende roman ‘Op zoek naar de verloren tijd’.
In het boek ‘Wat is verlichting?’ geeft
Rients Ritskes zeven verschillende definities van verlichting. De eerste definitie stelt dat het vermogen om verlicht te raken bij iedereen in potentie al aanwezig is. Verlichtingservaringen zijn volgens Ritskes korte momenten van transcendentaal inzicht. Mensen die deze ervaring hebben meegemaakt vertellen bijna altijd dat het gaat om een plotselinge doorbraak van hun zelfbeeld, een plotseling besef van eenheid van alles. Deze ervaring gaat meestal gepaard met een gevoel van grote vreugde. De pijn of droefheid die er daarvóór was valt weg, omdat men dit vastgeroeste zelfbeeld, dit overgeleverde ego, heeft losgelaten en er dus niemand meer is om de pijn of het verdriet te beleven. Zo valt ook de angst voor de dood weg, omdat het besef van fundamentele éénheid van alles het overgangsgebied van ‘zijn’ naar ‘niet meer zijn’ doet vervagen. In de meditatietraining wordt zo’n doorbraak soms door de oplossing van een
koan teweeggebracht, een vraag van de zenmeester aan de leerling, waarop geen rationeel antwoord mogelijk is. De vraagt brengt een soort kortsluiting teweeg, waardoor de leerling uit zijn gewone denkkaders wordt gegooid. Maar ook is het mogelijk dat de verlichtingservaring wordt opgeroepen door een onverwachte aanleiding, zoals een zonnestraal die plotseling door het raam naar binnenvalt, of het geluid van een kiezelsteentje.
Ik moest aan deze beschrijving van verlichting denken toen ik de cyclus
Op zoek naar de verloren tijd van Marcel Proust las. In de zeven delen van deze cyclus laat Proust zijn leven als een bloem opengaan nadat hij van het beroemde madeleinekoekje geproefd had, dat hij op een koude winterdag van zijn moeder kreeg bij een kopje thee. Het lijkt erop dat Proust een zeer uitvoerige en diepzinnige beschrijving geeft hoe hij bij die gebeurtenis zo’n verlichting heeft ervaren, zonder dat hij ook maar enigszins kennis had van hoe dit in de oosterse meditatietraditie al eeuwenlang wordt nagestreefd.
‘Maar precies op het moment dat de met cakekruimels vermengde slok mijn gehemelte raakte, ging er een huivering door me heen, en iets uitzonderlijks dat in mij plaatsvond trok mijn aandacht. Een heerlijk genot had me overspoeld, volledig op zichzelf staand, zonder duidelijke oorzaak. Het had de wisselvalligheden, de rampen en de kortheid van het leven op slag onverschillig, ongevaarlijk en illusoir voor me gemaakt, op dezelfde manier als de liefde te werk gaat, door me te vervullen van een kostbare essentie - of liever gezegd was die essentie niet in mij, ze wás mij. Ik voelde me niet langer middelmatig, bijkomstig, sterfelijk. Waar kon die machtige vreugde vandaan zijn gekomen? Ik voelde dat ze verband hield met de smaak van de thee en de cake, maar dat ze eindeloos veel meer omvatte en niet van dezelfde aard kon zijn. Waar kwam ze vandaan? Wat had ze te betekenen? Waar kon ik er vat op krijgen?’
Marcel wil weten waar dat gevoel van blijdschap vandaan kwam. Het was duidelijk dat het antwoord niet in het koekje zat, en ook niet in zijn brein dat hij afzoekt maar waar hij niets kan vinden dat hem verder helpt. Dan plotseling schiet hem een herinnering te binnen, de smaak van de cake was de smaak van het in lindebloesemthee gedoopte madeleinekoekje, dat hij ’s zondagsochtends in Combray van zijn tante Léonie kreeg als hij haar op haar kamer goedemorgen ging zeggen.
Voordat deze herinnering bij hem bovenkwam had hij vaak madeleinekoekjes gegeten, maar daarbij nooit aan Combray gedacht, schrijft Proust. Maar nu kwam ‘het immense bouwwerk van de herinnering’ plotseling naar boven. Dit kaleidoscopische bouwwerk dat de madeleine had opgeroepen vormt de aanzet van
Op zoek naar de verloren tijd waarin Proust het leven van zijn alter ego Marcel in al zijn schakeringen beschrijft.
Maar de vraag waarom die herinnering bij hem zo’n groot gevoel van geluk had verschaft gaat Marcel pas onderzoeken in het laatste deel van de cyclus, als hij aan het eind van zijn leven voor het eerst na lange tijd weer de matinee bij Mme de Guermantes bezoekt. Nadat hij uit het rijtuig is gestapt ervaart hij opnieuw een onwillekeurige herinnering. Kort daarvoor was hij nog in een sombere stemming geweest, waarin hij gekweld werd door zelftwijfel. Hij bedenkt dat hij niet geschikt is voor het schrijverschap, hij heeft geen talent, deugt nergens voor, is te weinig begaafd. Maar dan gebeurt het, want ‘soms komt op het moment dat alles ons verloren lijkt een vingerwijzing die ons redden kan; je hebt aan alle deuren geklopt die loos zijn, en de enige waar je door naar binnen kunt en waar je eeuwig tevergeefs naar zoeken zou, daar stoot je op zonder het te weten, en hij gaat open’. Terwijl Marcel zich naar de woning van Mme de Guermantes begeeft struikelt hij over een ongelijke kei en wordt onmiddellijk bevangen door een herinnering die hem, net als toen bij het proeven van het madeleinekoekje, een groot gevoel van geluk verschaft waarbij alle zorgen over de toekomst, alle verstandelijke twijfel op slag verdwenen zijn. Marcel is nu vastbesloten om tot op de bodem uit te zoeken waar dat gevoel van gelukzaligheid door veroorzaakt werd. Hij blijft in dezelfde houding staan ‘één voet op de hogere kei, de andere voet op de lagere kei’, om zo zijn ervaring ongemengd bij hem binnen te laten komen. De beelden van een bedwelmend diep azuur, een koele bries en verblindend licht die hem wakker hadden geschud toen hij over de stoeptegel struikelde brengen hem terug naar Venetië, waar hij in het baptisterium van de San Marco op precies dezelfde manier over twee ongelijke tegels gestruikeld was. Diezelfde middag krijgt Marcel nog twee nieuwe visioenen: bij het horen van een lepel die een bediende op een bord laat kletteren en als hij een stijfgesteven servet gebruikt om zijn mond mee af te vegen.
Al deze zintuigelijke indrukken (proeven, zien, horen, voelen) hebben bij Marcel onwillekeurige herinneringen losgemaakt die hem in een staat van euforie brengen. Gewone herinneringen roepen dat gevoel niet op, schrijft hij, omdat in dat geval het brein allerlei zaken die er logischerwijs niet mee te maken hebben, weglaat. Terwijl juist die ontelbare gesloten ruimten elk vol dingen staan die van een totaal andere kleur, geur en temperatuur zijn, en die verdeeld zijn ‘over de hele boog van onze jaren waarin wij voortdurend, al was het maar van droom en gedachten, zijn veranderd’. Het beeld van het verleden mag niet vertroebeld worden door het heden, schrijft Proust. Pas als er geen enkele verbinding meer bestaat tussen toen en nu, pas als alle afstand onder in een dal of hoog op een bergtop behouden is gebleven, ‘laat ze je opeens een nieuwe paradijselijke lucht inademen, juist doordat het de lucht is die je destijds hebt ingeademd, een zuiverdere lucht die niet zo’n diepe gewaarwording van herleving zou kunnen geven zonder al eens te zijn ingeademd, want de ware paradijzen zijn de paradijzen die je hebt verloren’.
De gelukkig stemmende impressies hebben allemaal gemeen dat ze zich buiten de tijd bevinden, ontdekt Marcel. ‘Dit verklaarde waarom mijn bekommering over mijn dood ophield te bestaan op het moment dat ik onbewust de smaak van de madeleine had herkend, immers, op dat moment werd degene die ik geweest was een extratemporeel wezen, onbezorgd dientengevolge over de wisselvalligheden van de toekomst’. In die tijdloze ruimte is het woord ‘dood’ betekenisloos geworden, want ‘wat heeft hij, buiten de tijd staande, van de toekomst te vrezen?’
Dat wezen dat Marcel in zich herboren voelde, voedt zich enkel met de essentie der dingen, schrijft Proust, daaruit put het zijn leeftocht, zijn genot. Die essentie staat buiten de tijd: ‘Het verkwijnt bij de waarneming van het heden waarin de zintuigen die essentie niet kunnen aandragen en bij de bespiegeling van het verleden, dat door het verstand is uitgehold, en bij het afwachten van een toekomst, die de wil construeert met fragmenten uit heden en verleden, onderhevig aan het utilitaire, bekrompen menselijke doel’. Wanneer een geluid, een bepaalde geur, die voorheen al eens gehoord of opgesnoven is, tegelijkertijd in heden en verleden terugkeert, ‘reëel zonder actueel te zijn, ideëel zonder abstract te zijn, dan komt de permanente, doorgaans verborgen essentie der dingen vrij; en onze ware ik die – soms al lange tijd – dood leek te zijn, maar het niet helemaal was, ontwaakt en roert zich als hij het hemels voedsel dat hem wordt aangedragen opvangt. Een van de tijdsorde onafhankelijk geworden ogenblik heeft dan in ons, om het gewaar te worden, de van de tijdsorde onafhankelijke mens herschapen’.
Deze ervaring heeft het zelfbeeld van Marcel voorgoed veranderd. Hij besluit om zich voortaan volledig aan de essentie der dingen te gaan wijden, hij besluit om schrijver te worden. Maar hoe moest hij al zijn impressies vastleggen? Hoe moest hij zijn bevliegingen die, zoals de eerste vliegtoestellen die niet van de aarde konden loskomen, maar die wel het geheime vermogen en het verlangen om te vliegen in zich hadden, tot uitdrukking brengen? Al die indrukken tegelijk, het zicht op de zee, de geur van de kamer, de windsnelheid, de zin in het middagmaal enzovoorts, enzovoorts, hoe moest hij dat allemaal gaan opschrijven? De verschraalde beelden die hij naar alle kanten en in alle dimensies met alle indrukken had opgedaan, ‘het plein verbindend met de kerk, de aanlegsteiger met het plein, het kanaal met de aanlegsteiger, en met alles wat de ogen zien, de wereld van verlangens die alleen met het geestesoog wordt gezien … ’ blijken niet bij machte de essentie weer te geven. De schoonheid van de dingen kan niet gevonden worden als je er bent, als je het aanraakt en rechtstreekst beleeft, schrijft Proust. De decepties die de buitenwereld opleveren zijn het aspect van ons onvermogen om onszelf in de materiële genieting te verwezenlijken. De enige manier om meer van deze dingen te ervaren is om ze vollediger te leren kennen, op de plaats zelf waar ze zich bevinden, namelijk binnenin hemzelf.
Marcel moest dus proberen om dat wat hij ‘gevoeld had uit de schaduw te halen’, het om te zetten in wat hij noemt ‘een spiritueel equivalent.’ Het staat hem niet vrij te kiezen, want deze impressies worden hem aangereikt, ze zijn pre-existent, iets wezenlijks dat we moeten ontdekken als een natuurwet. De schrijver moet dus zijn hoogstpersoonlijke impressies omhoogtillen naar een hoger, abstract niveau, hij moet er een collectief product van maken, zodat andere mensen er kennis van kunnen nemen en zich erin kunnen spiegelen. En na al deze inzichten begint Proust aan zijn levenstaak en schrijft hij zijn veelkleurige romancyclus als een uit zijn herinnering opgediept en wezenlijk bestanddeel van zijn eigen leven.
De citaten komen uit:
-Rients Ritskes, (red.),
Wat is verlichting? 2009
-Marcel Proust,
Op zoek naar de verloren tijd, deel 1, ‘Swans kant op’, vertaling Martin de Haan en Rokus Hofstede
-Marcel Proust,
Op zoek naar de verloren tijd, deel 7, ‘De tijd Hervonden’, vertaling Thérèse Cornips