De boodschap van angst

Column


De boodschap van angst



In mijn jeugd had ik een levendige droom die vaak terugkwam, een spannend verhaal dat mij nog helder voor de geest staat. Ik ren zo hard als ik kan over daken en door stegen. De wereld om me heen is een exacte weergave van mijn eigen leefomgeving. Ik ren weg voor een groot eng monster dat mij wil opeten. Het lukt me iedere nacht weer om het monster te ontvluchten, maar de prijs die ik ervoor betaal is hoog. Omdat het monster mij niet kan krijgen, eet hij één voor één de mensen in mijn omgeving op. Op een nacht is er niemand meer over om op te eten.

Wat wil angst mij nu eigenlijk vertellen? Dat is de koan die ik van mijn zenleraar kreeg. Ik was verwonderd over de vraag want angst an sichboezemt mij voornamelijk angst in. Ik wil er instinctief voor weg rennen. Maar de koan deed zijn werk. Zodra angstige gedachtes verschenen, verscheen de koan. Dit zorgde voor een korte onderbreking van een lang ingesleten patroon van oordeel en projectie.

De ogenschijnlijk kleine opening die ontstond tussen de opkomende gedachte en de repeterende reactie had een groot effect. Ik besefte dat ik al jaren onbewust reageer op iets wat ik nog nooit werkelijk heb aangekeken. Wat wil angst mij nu eigenlijk vertellen? Ik kwam tot het inzicht dat ik pas een antwoord op de koan kon vinden als ik angst niet langer als een vijand beschouwde maar als een gast die ik beter wilde leren kennen.

Ik kreeg de daaropvolgende week een mooie kans om met de koan te oefenen. Ik had een afspraak bij de tandarts. Zodra ik de wachtruimte binnenkom, beginnen de angstgedachtes te komen. Pijnlijke ervaringen uit het verleden doemen op. Ik zie mezelf als kind weer zitten op de trap met mijn armen om de leuning heen geklemd: ik wil niet naar binnen! Deze keer mag ik wachten in de tandartsstoel. Ik hoor de muziek zachtjes op de achtergrond en de koan klinkt als een mantra in mijn hoofd. En opeens weet ik het antwoord.

De laatste keer dat ik het monster in mijn dromen zag was de nacht waarop er niemand meer over was om op te eten. Ik was alleen. Ik stond met mijn rug naar het monster toe. Ik realiseerde me plotseling dat wegrennen geen zin had. Ik draaide me om en keek het monster voor het eerst aan. Hier ben ik, eet me maar op. Het monster deed echter iets heel anders. Hij deed zijn bek open en één voor één kwamen alle mensen weer tevoorschijn.

Marleen Noordergraaf