Enige tijd geleden hield de filosoof Giovanni Rizutto, tijdens een bijeenkomst voor zenleraren-in-opleiding, een boeiende lezing over zijn boek Bergen en rivieren. Rients nodigde de aanwezigen uit een samenvatting van of beschouwing over het boek te schrijven. Zeven mensen gaven aan die oproep gehoor. Alle inzendingen zijn van hoge kwaliteit en zeer divers. Daarom publiceert ZA ze alle zeven. Dit is de derde.



De vingerafdruk van een engel

Willem de Kooning “Rosy-Fingered Dawn at Louse Point”


De vingerafdruk van een engel



Chris den Engelsman, Zen.nl Utrecht

(luister tijdens het lezen naar het muziekstuk Seven Haiku van John Cage).

het is licht gemeten
de lens schoongemaakt
de camera ingesteld
het statief op hoogte gebracht
nog is alles mogelijk

dan valt de spiegel



Een oude legende zegt dat we als baby tot vlak voor onze geboorte alle geheimen van het leven en de schepping eigenlijk al kennen. Tot het ondeelbare moment van onze geboorte weten we alles wat we hoeven te weten. Maar vlak voordat we ter wereld komen, verschijnt er een engel die haar vinger op onze mond legt en ervoor zorgt dat we al deze kennis vergeten. Zo krijgen wij als baby allemaal de wijsvingerafdruk van een engel als het kuiltje* tussen onze bovenlip en neus mee.

Op de bleek achterin de tuin ligt het wasgoed te drogen. Om het houten droogrek hebben de lakens zich tot tent gevormd. Een vederlichte voorjaarsbries doet het wit beven. Het geurige gras en de donkere aarde onder me voelen heerlijk koel aan. De warmte van de zon streelt mijn gezicht en ledematen. Alles binnen en buiten me is van eenzelfde warmzachte, mild gekleurde en kruidige substantie. Het zonlicht, dat gefilterd door de witte lakens mijn tent binnen schijnt, is van het tederste geel. Onhoorbaar fluister ik wat me beroert.

Het is mijn vroegste nog woordloze herinnering, ergens tussen mijn tweede en vierde levensjaar. Latere, veel vaster omlijnde herinneringen beginnen vanaf mijn vijfde. School, kerk, een verjaardag en logeren bij opa en oma, mooie herinneringen, nog steeds. Maar zo intens als die ene woordloze keer zal het nooit meer worden. Nooit meer zal ik zo samenvallen met wat me omringt, nooit meer zal het licht zo dwars door me heen schijnen. Nog één keer wiegt mijn beschermengel me in haar armen, nog één keer deelt ze haar adem met me. Daarna lijkt de poort voorgoed gesloten en wordt de tuin van geluk een tuin van verlangen.

In de afgelopen zestig jaar waren er verschillende momenten dat ik bijna kon horen wat ik toen fluisterde. Bijna. Een schilderij van Willem de Kooning fluistert me in de woordloze taal van mijn vroegste jeugd iets in. Wat De Kooning zelf in een gesprek met collega-kunstenaar Robert Motherwell over zijn werkproces zegt, is hier relevant. ‘Ik schilder mezelf het schilderij uit. (...) Ik ben altijd nog ergens in het schilderij. (...) ik lijk erin rond te lopen en er lijkt een moment te zijn waarop ik uit het oog verlies wat ik van plan was te doen, en dan ben ik eruit.’

In het wit tussen de regels van de Metamorfosen van Ovidius lees ik iets. Ovidius zelf gebruikt de uitdrukking perpetuum carmen (altijd voortgaande toverzang) voor zijn werk. Waarmee hij, zonder iets vast te leggen, de lezers van zijn visuele vertellingen al twee millennia de gelegenheid biedt met hem mee te reizen en te denken. Alles kan altijd weer nieuw en anders, nooit is iets hetzelfde.

In de muziek van componist John Cage en in het bijzonder in zijn ‘stilte’compositie “4.33” herken ik vage echo’s waardoor ik anders ben gaan luisteren. Stilte maakt alles helder. Voor vier minuten en drieëndertig seconden vallen luisteren en uitvoeren samen. Zelf zegt John Cage hierover: ‘Ik luister er zelf iedere dag naar. Meer dan al het andere is het de bron van mijn levensvreugde. Wat ik ook zo leuk vind aan mijn stiltestuk is dat het elk moment uitgevoerd kan worden, maar dat het ook alleen maar tot leven komt wanneer je het uitvoert. En elke keer wanneer je dat doet, heb je de ervaring dat je echt leeft.’

Vandaar is het maar een kleine stap naar mijn eigen ervaring in meditatie, ook daar ‘spreekt’ het kind soms tot me en wordt de nooit afwezige tuin van verlangen soms tot een vluchtig beeld.

Ver weg in mijn achterhoofd fluistert Rutger Kopland. In een van zijn gedichten krijgt hij het telefoonnummer van God. Precies wat hij altijd al wilde. Zijn telefoontje wordt beantwoord door een ingeblikte robotstem die hem vertelt dat er slechts één wachtende voor hem is: ‘en dat bent uzelf’. Evenals De Kooning, Ovidius en Cage moet Kopland zichzelf nog uit zijn gedicht schrijven. Wellicht is dat ook mijn omweg naar het fluisterende kind in de tent met de zacht bevende witte lakens.

Kleine schreden op weg naar dat ene moment of kleine schreden die samen dat ene moment vormen?

bij het geringste onderscheid echter zal de weg even ver
van ons verwijderd zijn als de hemel van de aarde

Dogen Zenji (1200-1253)



*De officiële naam voor het kuiltje tussen onze neus en bovenlip is filtrum en is een bijkomstigheid van de evolutie. In de eerste drie maanden na de conceptie ontstaat het menselijk gezicht. In deze ontwikkelingsfase trekt ons gezicht samen, bolt op en groeit tenslotte dicht, met als middelpunt het filtrum. Zo dragen we een blijvende herinnering mee aan de tekentafel waarop ons gezicht ontstond. Zo ook naderen biologie en mythe elkaar.

vingerafdruk engel Kooning 2

Willem de Kooning "Whose Name Was Writ In Water"